PROF. DR. JOOP HARTOG



WTP persbericht

Op woensdag j.l. vond in Utrecht een symposium plaats onder de titel  VAN PENSIOENWET 2006 NAAR WET TOEKOMST PENSIOENEN: EEN SPRONG IN HET DUISTER?

 

Het symposium werd georganiseerd door drie prominente gepensioneerde hoogleraren (Jean Frijns, Joop Hartog en Bernard van Praag) in de economie.
Het symposium ging over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel en kiest daartoe een brede insteek. Er waren zowel bijdragen van voorstanders als van tegenstanders van de ophanden zijnde pensioenhervorming plus bijdragen over aard en achtergronden.

Het symposium beoogde een kritische, open evaluatie van de WTP en de weg daar naar toe. En een kritische evaluatie is het zeker geworden. Geen van de sprekers uitte ongeconditioneerde lof; twijfel was er over de belofte van een koopkrachtiger pensioen. Kan de WTP deze belofte wel waarmaken? Zo is het zogenaamde beschermingsrendement gericht op het nominale pensioen en geeft geen bescherming voor het inflatierisico. De beperkte risicodeling tussen leeftijdsklassen kan leiden tot grote verschillen in pensioenuitkomst. De in dit verband in opdracht van de minister gemaakte berekeningen zijn volgens vele aanwezigen discutabel en de gekozen uitgangspunten en aannames houden onvoldoende rekening met de grote lange termijn onzekerheden. Maar zelfs diegenen die de WTP als onontkoombaar zien, hameren op de noodzaak van voortgezette discussie; het nieuwe stelsel is nog verre van af; zo is ook de rechtsbescherming van de deelnemers nog onvoldoende geregeld.

Enkele saillante uitspraken

• Frijns: de stelselherziening gaat in de eerste plaats over risicoverschuiving naar de individuele deelnemer
• Van Ewijk: de vergrijzing van de fondsen brengt werkgevers en werkenden ertoe zich terug te trekken als risicodrager van het pensioenfonds waardoor de huidige pensioenbelofte moeilijk is vol te houden
• Teulings benadrukt het belang van een hoge allocatie naar aandelen voor een goed en betaalbaar pensioen maar dat kan alleen in een breed fonds met verplichte deelneming
• De Beer betreurt het verloren gaan van het collectieve karakter
• Meertens: de rechtsbescherming van het individu is onvoldoende geregeld
• Maassen ziet giga problemen bij transitie
• Berkemeijer vreest druk op premies en vlucht in extra risico’s. Uiteindelijk gaat dat ten koste van het koopkrachtperspectief van alle generaties. Hij uit forse kritiek op de assumpties die aan de pensioenberekeningen ten grondslag liggen.
• Agnes Joseph; nu de WTP er (nagenoeg) is, is het tijd om afstand te nemen en te bezien wat werkt en niet werkt. Wat vanuit de theorie logisch is hoeft in de praktijk niet te werken. Ook na de WTP moet pensioen in ontwikkeling blijven.
• Eijffinger: de extreem lage rente onder Draghi en Lagarde rente heeft binnen het FTK desastreus uitgepakt
• Volgens Werker krijgen werkenden onder de WTP een beter contract en de ouderen een hoger pensioen
• Van Popta: de WTP is een voldongen feit maar zeker geen eindpunt; er valt nog veel te verbeteren
• Mensonides: de uitkomsten onder WTP worden te rooskleurig voorgesteld; een slecht weer scenario ontbreekt

 

In het eerste deel wordt de overgang naar de WTP geplaatst binnen de trend van risicoverschuiving naar de deelnemers, versobering en financiële (lange termijn) planning op niveau van het individu. Het FTK past, volgens Frijns, niet in deze trend; de nadruk ligt op harde gegarandeerde rechten door het pensioenfonds in combinatie met (markt)waardering en onmiddellijke affinanciering van de aangegane verplichtingen. Het FTK wordt, ondanks de kritiek dat het afhankelijk van de hoogte van de inflatie tot oppotten dan wel tot potverteren leidt, ten onrechte als referentiekader voor de beoordeling van de WTP gebruikt.
Van Ewijk constateert dat de vergrijzing en rijping van fondsen werkgevers en werkenden hebben doen terugtrekken als risicodrager van pensioenfondsen. Dit is de achtergrond van de overgang naar een premieregeling (zoals ook elders in de wereld). Het doorschuiven van tekorten in de huidige – zeer diverse- 2e pijler is moeilijk vanwege het discontinuïteitsrisico omdat nieuwe deelnemers/jongeren kunnen afhaken.
Teulings benadrukt in zijn bijdrage dat een goed en betaalbaar pensioen een (veel) hogere allocatie naar aandelen vereist dan onder de WTP mogelijk is. Dat vereist een optimale risicodeling waarbij gebruik wordt gemaakt van het menselijk kapitaal als onderdeel van het totale kapitaal en schokken over de rest van het leven kunnen worden uitgesmeerd. Dit kan binnen de context van brede pensioenfondsen met een semi-publiek karakter.

Ook De Beer betreurt het verloren gaan van het collectieve karakter. Doordat het pensioen steeds meer als een financieel product wordt gezien in plaats van als collectieve voorziening, wordt het fundament van solidariteit en collectiviteit geleidelijk uitgehold. Wat bij een collectieve voorziening vanzelfsprekend lijkt – solidariteit, doorsneepremie, gegarandeerde uitkeringen- wordt bij een financieel product discutabel en moet expliciet worden verantwoord. Door hierin mee te gaan heeft de vakbeweging onbedoeld bijgedragen aan de erosie van solidariteit en collectiviteit. Van Meerten gaat daarop verder. Pensioen is een eigendomsrecht; de deelnemer draagt straks alle risico’s. Omdat pensioen als financieel product moet worden gezien, vereist dat andere structuren dan die nu in de Wet Toekomst Pensioenen staan, met name op het gebied van rechtsbescherming van het individu. De voorstellen gaan daarin niet ver genoeg, zo blijkt met name uit de EU rechtspraak.

Maassen, Joseph en Berkemeijer gaan in op het hobbelige pad naar het nieuwe pensioenstelsel. Maassen benadrukt de grote problemen die bij de transitie naar individuele pensioenrekeningen zullen opdoemen. Ook omdat zowel AFM als DNB nog weinig inhoudelijke criteria hebben vastgesteld voor de transitie. Als directeur pensioenen bij ABP/APG heeft hij ruime ervaring met soortgelijke transities die ieder minder omvattend waren maar desondanks tot giga – problemen leidden. Hij pleit daarom voor een geleidelijke overgang waarbij de WTP alleen van toepassing is voor nieuwe deelnemers, met individueel recht van overgang voor bestaande deelnemers. Ook is hij beducht voor juridische procedures tegen pensioenfondsen door onvolkomenheden in de transitie.
Agnes Joseph constateert dat door vele partijen veel input is geleverd voor de pensioenwet. Nu de wet klaar is, is er de mogelijkheid om afstand te nemen. Er is bijvoorbeeld inbreng die vanuit de theorie misschien logisch is naar in de praktijk helemaal niet lijkt te werken. Ook wordt afscheid genomen van vertrouwde regels zoals de ‘genoeg is genoeg regel. Dat lijkt financieel aantrekkelijk maar is het ook wenselijk vanuit het oogpunt van communicatie? Zij oppert een aantal ideeën voor verbetering want zelfs met de komst van de WTP blijft pensioen in ontwikkeling. Hopelijk met het beste resultaat voor alle deelnemers voor ogen! Berkemeijer, actuaris en toezichthouder, vreest dat in het nieuwe stelsel het premieniveau en de kwaliteit van de regeling onder druk komt. Als we het huidige premieniveau voor beschikbare premieregelingen als maatstaf nemen ligt een halvering van de premiesom van zo’n 36 miljard Euro in het verschiet. Dat biedt weliswaar extra loonruimte aan sociale partners, maar moet dan worden opgevangen door meer risicovol te beleggen, en door zelfs bij te lenen voor jongeren. De huidige zekerheid van 97,5% van het pensioen gaat dan fors omlaag naar zo’n 50%. Aandachtspunt is ook dat de compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek ten laste mag worden gebracht van het vermogen van alle deelnemers. Daardoor vermindert het koopkrachtperspectief voor alle deelnemers. Aangezien een koopkrachtig pensioen na pensioendatum voor alle deelnemers en gepensioneerden essentieel is, zijn extra waarborgen nodig en zou een koopkrachtgerichte sturing waarbij gebruik wordt gemaakt van rendementen en de solidariteitsreserve, wettelijk mogelijk gemaakt moeten worden. Er zou dan pas sprake mogen zijn van compensatie uit het vermogen als er naar verwachting voor alle generaties sprake is van uitzicht op een koopkrachtig pensioen.

 

In de paneldiscussie wordt ingegaan op een veelheid van onderwerpen.

Eijffinger benadrukt dat door acties van de ECB de rente op overheidsobligaties gedrukt is tot onder het evenwichtsniveau. Dat heeft binnen het geldende financieel toezichtkader desastreus uitgepakt maar is geen reden om hals over kop en massaal over te stappen op een heel ander stelsel. Hij voorziet grote problemen bij de invoering maar ook in de werking van het nieuwe stelsel.

Van Popta heeft een viervoudige boodschap: het WTP is een voldongen feit (“ we hebben de schepen achter ons verbrand”), in de transitie naar het nieuwe contract moeten we minder risico’s nemen, het nieuwe contract moet veel minder complex worden en vooral de pensioendiscussie moet doorgaan. Een beleidspauze kunnen we niet hebben.

Werker licht zijn rol als adviserend wetenschapper in het voorbereidingsproces van de WTP toe. Hij laat politieke keuzes uitdrukkelijk bij zijn opdrachtgevers. Desgevraagd gaat hij ook in op de rol van Netspar; Netspar bewaakt zelf het wetenschappelijk niveau en de integriteit van het onderzoek. De programmaraad, waarin ook sociale partners, verzekeraars en pensioenfondsen zitten, maakt de keuzes wat te onderzoeken.

Mensonides vraagt aandacht voor de complexiteit van de modellen die gebruikt worden om de uitkomsten onder de WTP te berekenen. De complexiteit verhult dat de gunstige uitkomsten het resultaat zijn van subjectieve keuzes voor de modelparameters. De lange termijn inflatie- en renterisico’s worden daardoor onderschat en die van aandelen overschat. De uitkomsten geven derhalve geen goed beeld van WTP in slecht weer omstandigheden. Een onomkeerbare en ingrijpende stelselherziening wordt door het parlement geloodst op basis van onvolledige en gekleurde informatie. Opvallend is ook dat alternatieven die voor lange termijn stabiliteit kunnen zorgen zoals een combinatie van omslag en kapitaaldekking niet zijn onderzocht.

Van Praag en Hartog stellen dat in de laatste 15 jaar de fondsen in totaal gemiddeld per jaar 100 miljard hebben gespaard. Daardoor is het totale vermogen van ca. 500 miljard in 2008 nu tot ca. 1700 miljard aangegroeid. In het licht van dat feit kan men moeilijk zeggen dat het huidige systeem onhoudbaar is geworden. Het lijkt haalbaar en voor de hand te liggen een aanzienlijk deel van de uitkeringen à ca. € 35 miljard uit het vermogensrendement van ca. €100 miljard te dekken met gelijktijdige verlaging van de pensioenpremies.

Veel aandacht in de discussie met de zaal gaat uit naar het ondoorzichtige, hoog-technische voorbereidingsproces waarin relevante alternatieven snel uit beeld verdwenen. Ook de dominante rol van DNB roept vragen op; gaat DNB daarmee niet teveel op de stoel van de wetgever zitten en leidt het tot marginalisering van de rol van andere deskundigen?

 

Sprekers

– Van Ewijk, hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Teulings, hoogleraar Universiteit Utrecht
– De Beer, hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Meertens, hoogleraar Universiteit Utrecht en advocaat
– Maassen, oud-directeur operaties APB/APG
– Agnes Joseph, actuaris Achmea
– Berkemeijer, Zelfstandig Actuaris
– Mensonides, oud-directeur beleggingen ABP en bestuurder pensioenfondsen
– Werker, Hoogleraar Universiteit Tilburg en Netspar hoogleraar
– Eijffinger, em-hoogleraar Universiteit Tilburg
– Van Popta, bestuurder pensioenfondsen
– Van Praag, em-hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Hartog, em-hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Frijns, em-hoogleraar Vrije Universiteit