Frijns : Waar staan we?
Ewijk: Waarom de herziening? De rol van de werkgever als risicodrager
Teulings : Wat is nodig voor betaalbare en goede pensioenen?
Van Meerten: WTP en het individu
Van Maassen: WTP Geen sprong in het duister maar meer een sprong in de afgrond
Joseph: Begin -niet te – vroeg met pensioen sparen
Berkemeijer: Veranderingen op de pensioenmarkt
Op woensdag j.l. vond in Utrecht een symposium plaats onder de titel VAN PENSIOENWET 2006 NAAR WET TOEKOMST PENSIOENEN: EEN SPRONG IN HET DUISTER?
Het symposium werd georganiseerd door drie prominente gepensioneerde hoogleraren (Jean Frijns, Joop Hartog en Bernard van Praag) in de economie.
Het symposium ging over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel en kiest daartoe een brede insteek. Er waren zowel bijdragen van voorstanders als van tegenstanders van de ophanden zijnde pensioenhervorming plus bijdragen over aard en achtergronden.
Het symposium beoogde een kritische, open evaluatie van de WTP en de weg daar naar toe. En een kritische evaluatie is het zeker geworden. Geen van de sprekers uitte ongeconditioneerde lof; twijfel was er over de belofte van een koopkrachtiger pensioen. Kan de WTP deze belofte wel waarmaken? Zo is het zogenaamde beschermingsrendement gericht op het nominale pensioen en geeft geen bescherming voor het inflatierisico. De beperkte risicodeling tussen leeftijdsklassen kan leiden tot grote verschillen in pensioenuitkomst. De in dit verband in opdracht van de minister gemaakte berekeningen zijn volgens vele aanwezigen discutabel en de gekozen uitgangspunten en aannames houden onvoldoende rekening met de grote lange termijn onzekerheden. Maar zelfs diegenen die de WTP als onontkoombaar zien, hameren op de noodzaak van voortgezette discussie; het nieuwe stelsel is nog verre van af; zo is ook de rechtsbescherming van de deelnemers nog onvoldoende geregeld.
Enkele saillante uitspraken
• Frijns: de stelselherziening gaat in de eerste plaats over risicoverschuiving naar de individuele deelnemer
• Van Ewijk: de vergrijzing van de fondsen brengt werkgevers en werkenden ertoe zich terug te trekken als risicodrager van het pensioenfonds waardoor de huidige pensioenbelofte moeilijk is vol te houden
• Teulings benadrukt het belang van een hoge allocatie naar aandelen voor een goed en betaalbaar pensioen maar dat kan alleen in een breed fonds met verplichte deelneming
• De Beer betreurt het verloren gaan van het collectieve karakter
• Meertens: de rechtsbescherming van het individu is onvoldoende geregeld
• Maassen ziet giga problemen bij transitie
• Berkemeijer vreest druk op premies en vlucht in extra risico’s. Uiteindelijk gaat dat ten koste van het koopkrachtperspectief van alle generaties. Hij uit forse kritiek op de assumpties die aan de pensioenberekeningen ten grondslag liggen.
• Agnes Joseph; nu de WTP er (nagenoeg) is, is het tijd om afstand te nemen en te bezien wat werkt en niet werkt. Wat vanuit de theorie logisch is hoeft in de praktijk niet te werken. Ook na de WTP moet pensioen in ontwikkeling blijven.
• Eijffinger: de extreem lage rente onder Draghi en Lagarde rente heeft binnen het FTK desastreus uitgepakt
• Volgens Werker krijgen werkenden onder de WTP een beter contract en de ouderen een hoger pensioen
• Van Popta: de WTP is een voldongen feit maar zeker geen eindpunt; er valt nog veel te verbeteren
• Mensonides: de uitkomsten onder WTP worden te rooskleurig voorgesteld; een slecht weer scenario ontbreekt
In het eerste deel wordt de overgang naar de WTP geplaatst binnen de trend van risicoverschuiving naar de deelnemers, versobering en financiële (lange termijn) planning op niveau van het individu. Het FTK past, volgens Frijns, niet in deze trend; de nadruk ligt op harde gegarandeerde rechten door het pensioenfonds in combinatie met (markt)waardering en onmiddellijke affinanciering van de aangegane verplichtingen. Het FTK wordt, ondanks de kritiek dat het afhankelijk van de hoogte van de inflatie tot oppotten dan wel tot potverteren leidt, ten onrechte als referentiekader voor de beoordeling van de WTP gebruikt.
Van Ewijk constateert dat de vergrijzing en rijping van fondsen werkgevers en werkenden hebben doen terugtrekken als risicodrager van pensioenfondsen. Dit is de achtergrond van de overgang naar een premieregeling (zoals ook elders in de wereld). Het doorschuiven van tekorten in de huidige – zeer diverse- 2e pijler is moeilijk vanwege het discontinuïteitsrisico omdat nieuwe deelnemers/jongeren kunnen afhaken.
Teulings benadrukt in zijn bijdrage dat een goed en betaalbaar pensioen een (veel) hogere allocatie naar aandelen vereist dan onder de WTP mogelijk is. Dat vereist een optimale risicodeling waarbij gebruik wordt gemaakt van het menselijk kapitaal als onderdeel van het totale kapitaal en schokken over de rest van het leven kunnen worden uitgesmeerd. Dit kan binnen de context van brede pensioenfondsen met een semi-publiek karakter.
Ook De Beer betreurt het verloren gaan van het collectieve karakter. Doordat het pensioen steeds meer als een financieel product wordt gezien in plaats van als collectieve voorziening, wordt het fundament van solidariteit en collectiviteit geleidelijk uitgehold. Wat bij een collectieve voorziening vanzelfsprekend lijkt – solidariteit, doorsneepremie, gegarandeerde uitkeringen- wordt bij een financieel product discutabel en moet expliciet worden verantwoord. Door hierin mee te gaan heeft de vakbeweging onbedoeld bijgedragen aan de erosie van solidariteit en collectiviteit. Van Meerten gaat daarop verder. Pensioen is een eigendomsrecht; de deelnemer draagt straks alle risico’s. Omdat pensioen als financieel product moet worden gezien, vereist dat andere structuren dan die nu in de Wet Toekomst Pensioenen staan, met name op het gebied van rechtsbescherming van het individu. De voorstellen gaan daarin niet ver genoeg, zo blijkt met name uit de EU rechtspraak.
Maassen, Joseph en Berkemeijer gaan in op het hobbelige pad naar het nieuwe pensioenstelsel. Maassen benadrukt de grote problemen die bij de transitie naar individuele pensioenrekeningen zullen opdoemen. Ook omdat zowel AFM als DNB nog weinig inhoudelijke criteria hebben vastgesteld voor de transitie. Als directeur pensioenen bij ABP/APG heeft hij ruime ervaring met soortgelijke transities die ieder minder omvattend waren maar desondanks tot giga – problemen leidden. Hij pleit daarom voor een geleidelijke overgang waarbij de WTP alleen van toepassing is voor nieuwe deelnemers, met individueel recht van overgang voor bestaande deelnemers. Ook is hij beducht voor juridische procedures tegen pensioenfondsen door onvolkomenheden in de transitie.
Agnes Joseph constateert dat door vele partijen veel input is geleverd voor de pensioenwet. Nu de wet klaar is, is er de mogelijkheid om afstand te nemen. Er is bijvoorbeeld inbreng die vanuit de theorie misschien logisch is naar in de praktijk helemaal niet lijkt te werken. Ook wordt afscheid genomen van vertrouwde regels zoals de ‘genoeg is genoeg regel. Dat lijkt financieel aantrekkelijk maar is het ook wenselijk vanuit het oogpunt van communicatie? Zij oppert een aantal ideeën voor verbetering want zelfs met de komst van de WTP blijft pensioen in ontwikkeling. Hopelijk met het beste resultaat voor alle deelnemers voor ogen! Berkemeijer, actuaris en toezichthouder, vreest dat in het nieuwe stelsel het premieniveau en de kwaliteit van de regeling onder druk komt. Als we het huidige premieniveau voor beschikbare premieregelingen als maatstaf nemen ligt een halvering van de premiesom van zo’n 36 miljard Euro in het verschiet. Dat biedt weliswaar extra loonruimte aan sociale partners, maar moet dan worden opgevangen door meer risicovol te beleggen, en door zelfs bij te lenen voor jongeren. De huidige zekerheid van 97,5% van het pensioen gaat dan fors omlaag naar zo’n 50%. Aandachtspunt is ook dat de compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek ten laste mag worden gebracht van het vermogen van alle deelnemers. Daardoor vermindert het koopkrachtperspectief voor alle deelnemers. Aangezien een koopkrachtig pensioen na pensioendatum voor alle deelnemers en gepensioneerden essentieel is, zijn extra waarborgen nodig en zou een koopkrachtgerichte sturing waarbij gebruik wordt gemaakt van rendementen en de solidariteitsreserve, wettelijk mogelijk gemaakt moeten worden. Er zou dan pas sprake mogen zijn van compensatie uit het vermogen als er naar verwachting voor alle generaties sprake is van uitzicht op een koopkrachtig pensioen.
In de paneldiscussie wordt ingegaan op een veelheid van onderwerpen.
Eijffinger benadrukt dat door acties van de ECB de rente op overheidsobligaties gedrukt is tot onder het evenwichtsniveau. Dat heeft binnen het geldende financieel toezichtkader desastreus uitgepakt maar is geen reden om hals over kop en massaal over te stappen op een heel ander stelsel. Hij voorziet grote problemen bij de invoering maar ook in de werking van het nieuwe stelsel.
Van Popta heeft een viervoudige boodschap: het WTP is een voldongen feit (“ we hebben de schepen achter ons verbrand”), in de transitie naar het nieuwe contract moeten we minder risico’s nemen, het nieuwe contract moet veel minder complex worden en vooral de pensioendiscussie moet doorgaan. Een beleidspauze kunnen we niet hebben.
Werker licht zijn rol als adviserend wetenschapper in het voorbereidingsproces van de WTP toe. Hij laat politieke keuzes uitdrukkelijk bij zijn opdrachtgevers. Desgevraagd gaat hij ook in op de rol van Netspar; Netspar bewaakt zelf het wetenschappelijk niveau en de integriteit van het onderzoek. De programmaraad, waarin ook sociale partners, verzekeraars en pensioenfondsen zitten, maakt de keuzes wat te onderzoeken.
Mensonides vraagt aandacht voor de complexiteit van de modellen die gebruikt worden om de uitkomsten onder de WTP te berekenen. De complexiteit verhult dat de gunstige uitkomsten het resultaat zijn van subjectieve keuzes voor de modelparameters. De lange termijn inflatie- en renterisico’s worden daardoor onderschat en die van aandelen overschat. De uitkomsten geven derhalve geen goed beeld van WTP in slecht weer omstandigheden. Een onomkeerbare en ingrijpende stelselherziening wordt door het parlement geloodst op basis van onvolledige en gekleurde informatie. Opvallend is ook dat alternatieven die voor lange termijn stabiliteit kunnen zorgen zoals een combinatie van omslag en kapitaaldekking niet zijn onderzocht.
Van Praag en Hartog stellen dat in de laatste 15 jaar de fondsen in totaal gemiddeld per jaar 100 miljard hebben gespaard. Daardoor is het totale vermogen van ca. 500 miljard in 2008 nu tot ca. 1700 miljard aangegroeid. In het licht van dat feit kan men moeilijk zeggen dat het huidige systeem onhoudbaar is geworden. Het lijkt haalbaar en voor de hand te liggen een aanzienlijk deel van de uitkeringen à ca. € 35 miljard uit het vermogensrendement van ca. €100 miljard te dekken met gelijktijdige verlaging van de pensioenpremies.
Veel aandacht in de discussie met de zaal gaat uit naar het ondoorzichtige, hoog-technische voorbereidingsproces waarin relevante alternatieven snel uit beeld verdwenen. Ook de dominante rol van DNB roept vragen op; gaat DNB daarmee niet teveel op de stoel van de wetgever zitten en leidt het tot marginalisering van de rol van andere deskundigen?
Sprekers
– Van Ewijk, hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Teulings, hoogleraar Universiteit Utrecht
– De Beer, hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Meertens, hoogleraar Universiteit Utrecht en advocaat
– Maassen, oud-directeur operaties APB/APG
– Agnes Joseph, actuaris Achmea
– Berkemeijer, Zelfstandig Actuaris
– Mensonides, oud-directeur beleggingen ABP en bestuurder pensioenfondsen
– Werker, Hoogleraar Universiteit Tilburg en Netspar hoogleraar
– Eijffinger, em-hoogleraar Universiteit Tilburg
– Van Popta, bestuurder pensioenfondsen
– Van Praag, em-hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Hartog, em-hoogleraar Universiteit Amsterdam
– Frijns, em-hoogleraar Vrije Universiteit
–
VAN PENSIOENWET 2006 NAAR WET TOEKOMST PENSIOENEN: EEN SPRONG IN HET DUISTER?
symposion over een ongewisse toekomst
Utrecht 19 april 2023
9.45-18.00
De laatste jaren is er een heftig debat gevoerd over de noodzaak van een transformatie van het Nederlandse pensioenstelsel. Het voornaamste argument is dat het oude stelsel ‘niet meer van deze tijd’ zou zijn. Maar er is weinig inhoudelijke invulling gegeven aan de vraag waarom het ‘beste systeem van deze wereld ’ niet meer ‘van deze tijd’ zou zijn. Daarbij heeft het technische karakter van het debat ertoe geleid dat velen van ons door de bomen het bos niet meer zien. Het debat tussen betrokken ingewijden was zeer specialistisch, voor buitenstaanders nauwelijks te doorgronden, discussie daarbuiten was oppervlakkig en leverde geen wezenlijk inzicht in aard en noodzaak van de veranderingen. Bovendien zijn vele regels en voorschriften nog niet uitgewerkt.
Het voorstel Wet Toekomst Pensioenen is in december 2022 aangenomen door de Tweede Kamer en is nu in behandeling bij de Eerste Kamer. De discussie over het wetsvoorstel is zeker nog niet verstomd. Dit symposion heeft als doelstelling om voor (en met) een select aantal genodigden en met eminente sprekers een open gedachtewisseling aan te gaan over noodzaak, aard en gevolgen, en wijze van tot stand komen van de nieuwe wet. De opzet is om de aandacht te vestigen op saillante kernpunten en de pensioenproblematiek te plaatsen in een algemeen-maatschappelijke context, zonder te verdwijnen achter het scherm van technisch jargon.
9.45 uur: Opening en welkom – prof. Coen Teulings
10.00 – 11.30 uur: Blok 1 De aard van het pensioenstelsel
Voorzitter: drs Han de Jong
11.30 – 12.00: Koffie en thee
12.00 – 13.10 uur: Blok 2 Van collectief naar individueel
Voorzitter: prof. em. Bernard van Praag
13.10 – 14.00 uur: Lunch
14.00 – 15.30 uur: Blok 3 Strompelend naar het nieuwe pensioen
Voorzitter: dr Jeroen Kremers
15.30 – 16.00: Thee en koffie
16.00 – 17.30 uur: Blok 4 De voorbereiding van de WTP
Panelvoorzitter: prof. em. Joop Hartog
Paneldiscussie over de rol van de wetenschap, de sociale partners, de toezichthouder, de pensioenfondsen en de deelnemers met als panelleden prof. em. Sylvester Eijffinger, drs Jelle Mensonides, prof. Bas Werker en drs Benne van Popta.
17.30 uur: Borrel
Organisatie: prof. em. Jean Frijns, prof. em. Joop Hartog, prof. em. Bernard van Praag in samenwerking met School of Economics Universiteit Utrecht
Paul de Beer is Henri Polak hoogleraar voor arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, verbonden aan het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies – Hugo Sinzheimer Instituut (AIAS-HSI) en directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging De Burcht. Hij studeerde econometrie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en promoveerde in 2001 aan de UvA op het proefschrift Over werken in de postindustriële samenleving. Eerder was hij onder meer werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Hij heeft gepubliceerd over arbeidsmarktontwikkelingen, sociale zekerheid, solidariteit, pensioen en arbeidsverhoudingen. Zijn meest recente boek is De mythe van de arbeidsmarkt (VUBPress, 2022).
Jos Berkemeijer is voorzitter van de RvC van effectenbeurs NPEX en voorzitter van de pensioencommissie van de ‘Koepel Gepensioneerden’. Uit hoofde van die laatste functie, is hij is nauw betrokken bij de ontwikkeling van de WTP. Hij was achtereenvolgens concernactuaris bij Interpolis, managing director van Achmea Pensioenen en Sociale Zekerheid, Mercer Nederland en fintechbedrijf Symetrics. Daarnaast is hij gedurende vele jaren toezichthouder en adviseur bij diverse pensioenfondsen en verzekeringsbedrijven geweest, waaronder recent Centraal beheer Pensioen APF en Pensioenfonds Medewerkers Apotheken.
Sylvester Eijffinger is emeritus hoogleraar Financiële Economie in Tilburg, Jean Monnet hoogleraar Europese Financiële en Monetaire Integratie aan de Tilburg University en emeritus president van de Tilburg University Society. Daarnaast was hij gasthoogleraar aan Harvard University, hoogleraar Monetaire Economie (parttime) bij het departement Europese Economische Studies aan het College of Europe (1994-2004), hoogleraar Economisch Beleid bij Humboldt University (parttime) van Berlijn (1996-2000) en hoogleraar Europese Financiële Integratie (parttime) bij de Rotterdam School of Management (RSM) van de Erasmus Universiteit Rotterdam (2005-2008).
Professor Eijffinger was lid van het Panel van Monetaire Experts van het Europese Parlement ten behoeve van de monetaire dialoog met de Europese Centrale Bank. Tevens was hij lid van de Adviescommissie Toekomst Banken (Commissie Maas), waarvan de adviezen omgezet zijn in een Code Banken en de Commissie Structuur Nederlandse Banken (Commissie Wijffels).
Hij heeft veel gepubliceerd in prestigieuze economische tijdschriften, zoals Journal of Money, Credit and Banking, Journal of Banking and Finance, Journal of Public Economics, Exford Economic Papers, Open Economies Review, European Journal of Political Economy en het Journal of International Economies. Hij is redacteur van verschillende vakbladen en nieuwsbrieven en programmadirecteur van het European Summer Institute van het Centre for Economic Policy Research, Londen.
Casper van Ewijk is sinds oktober 2013 verbonden aan Tilburg University en Netspar; van 2013 tot 2019 was hij directeur van Netspar. Van 1998 tot oktober 2013 was hij onderdirecteur van het Centraal Planbureau (CPB). Naast deze functie is hij als hoogleraar macro-economie verbonden aan de economische faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Na zijn studie economie is hij sinds 1978 verbonden geweest aan de Universiteit van Amsterdam. In 1989 promoveerde hij aan de Katholieke Universiteit Brabant op een proefschrift over economische groei en overheidsschuld. Van 1992 tot 1995 was hij hoogleraar- directeur van het landelijk Netwerk voor Algemene en Kwantitatieve Economie (NAKE), dat het onderwijsprogramma verzorgt voor AIO’s in de economie. Sinds 1992 is hij hoogleraar macro-economie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft gepubliceerd op het gebied van vergrijzing, economische groei en economische politiek.
Han de Jong werkt als onafhankelijk econoom op het snijvlak van macro-economie en financiële markten. Hij vervult momenteel de rol van ‘huiseconoom’ bij BNR waar hij dagelijks duiding geeft aan economische en financiële ontwikkelingen. Daarnaast adviseert hij enkele family offices en enkele andere organisaties op het gebied van vermogensbeheer. Hij schrijft commentaren en columns op zijn eigen website www.crystalcleareconomics.nl en verzorgt modules in de opleidingen van CFA-VBA. Tot einde 2019 was hij Chief Economist bij ABNAMRO.
Agnes Joseph werkt als actuaris bij Achmea Pensioenservices. Zij is pensioenfondsbestuurder en daarnaast lid van de commissie Actuariaat van de Pensioenfederatie, research fellow bij Netspar en docent bij het Actuarieel Instituut en bij Stichting Pensioen Opleidingen. Agnes heeft econometrie, actuariaat en economie gestudeerd.
Jeroen Kremers is voorzitter van de raad van commissarissen van Commonwealth Bank of Australia (Europe), lid van de raad van commissarissen van NIBC en adviseur bij Oliver Wyman. Daarnaast is hij onder meer lid van de Commissie Kapitaalmarkt van de AFM.
Kremers is als topambtenaar bij het ministerie van Financiën (1997–2002) nauw betrokken geweest bij de organisatie van het toezicht op de financiële markten. Daarna werkte hij als bewindvoerder bij het IMF (2003-2007) en was hij Corporate Executive Vice President ek lid raad van bestuur bij ABNAmro (2007-2010). Hij was CRO en vice-voorzitter raad van bestuur bij de Royal Bank of Scotland N.V. (2010-2014).
Jaap Maassen studeerde rechten (Mr.) aan de Universiteit leiden en Bedrijfskunde (Drs.) aan de Interfaculteit in Delft. Vanaf 1975 tot 1996 werkte hij voor Shell in diverse managementfuncties in Human Resources, Oil and Chemicals Trading en Pensioenen in Europa, het Midden- en Verre-Oosten en Noord Amerika. Van 1996 tot 2009 werkte hij als directeur Pensioenen voor ABP/APG. Tevens was hij chairman en president van de European Federation for Retirement Provision (EFRP), chairman van de European Association of Public Sector Pension Institutions (EASPI) en lid van het Consultative Panel van CEIOPS. Jaap Maassen was ook commissaris van Obvion, het hypotheekbedrijf van RABO, voorzitter van de raad van toezicht van het DSM pensioenfonds, voorzitter van de Willem Arntsz Stichting en lid van het EDHEC Risk Committee.
Hans van Meerten is advocaat (GMW advocaten) en deeltijdhoogleraar Pensioen- en EU recht aan de Universiteit Utrecht (gefinancierd door Stichting Instituut Gak). Hij was onder meer advocaat bij Clifford Chance en werkte voor de Nederlandse overheid in het wetgevingstraject. Hij is gespecialiseerd in pensioenen. Hij studeerde aan de VU en promoveerde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Jelle Mensonides studeerde macro-economie aan de Universiteit Groningen. Hij begon in 1975 zijn loopbaan bij het Centraal Planbureau en stapte in 1981 over naar de Generale Thesaurie van het Ministerie van Financiën. In 1992 trad hij in dienst bij een pensioenfonds en vanaf 1996 was hij daar directie Vermogensbeheer. Sinds 2006 is hij adviseur en (voormalig) bestuurder van pensioenfondsen.
Benne van Popta. Bestuurder van pensioenfondsen, ondermeer oud-voorzitter pensioenfonds PMT, voorzitter/bestuurslid bedrijfstakpensioenfonds Detailhandel, voorzitter Vereniging van Bedrijfstak Pensioenfondsen. Hij was lid van de Bankraad, lid van de SER en was lid van de eerste adviescommissie Parameters en voorzitter SPAWW (“derde ww-jaar”). Hij heeft ruime internationale ervaring als voorzitter OPSG van EIOPA, vice-voorzitter PensionsEurope, delegatieleider en deelnemer van studiereizen van pensioenexperts en lid van talrijke internationale fora.
Coen Teulings is op dit moment verbonden als hoogleraar aan Utrecht University. Daarvoor was hij hoogleraar economie aan de University of Cambridge. Tussen 2006 en 2013 was hij directeur van het Centraal Planbureau. Daarvoor was werkzaam als directeur van SEO Economisch Onderzoek en de Universiteit van Amsterdam (2004-2006), directeur van het Tinbergen Instituut en hoogleraar economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (1998-2004), hoofd afdeling inkomensbeleid, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (1995-1998) en (sinds 1997) hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam. Voor zijn benoeming tot directeur van het CPB had hij al een stevige band met beleid. Teulings was bijvoorbeeld lid van de Raad van Economisch Adviseurs (2005-2006) en voorzitter van de commissies die het economie-onderwijs voor het voortgezet onderwijs onder de loep heeft genomen. In 1990 is hij aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd op het proefschrift getiteld Conjunctuur en kwalificatie.
Bas Werker is professor of Finance and Econometrics at Tilburg University. His research interests cover various fields in asset pricing and asymptotic statistics. He has published work in journals as the Annals of Statistics, the Journal of Econometrics, the Journal of Finance and the Review of Financial Studies. He was associate editor for Econometrica and is currently associate editor for the Journal of Financial Econometrics. In the past he has been affiliated to Université de Sciences Sociales in Toulouse and the Université Libre de Bruxelles. He has taught courses in econometrics, investment analysis, and statistics at both the undergraduate and graduate level in various schools around the world. Moreover he supervises several Ph.D. students. He is a Fellow of the Society for Financial Econometrics and Netspar researcher coordinator. Bas Werker’s societal research interests are in pension system design and data science applications.
Jean Frijns (1947) studeerde en promoveerde aan de Universiteit van Tilburg; hij begon zijn loopbaan als wetenschappelijk (hoofd)medewerker econometrie aldaar. In 1980 stapte hij over naar het Centraal Panbureau en in 1988 naar het pensioenfonds ABP, waar hij in 1993 tot directeur van ABP vermogensbeheer werd benoemd. Vanaf 2005 was hij actief als commissaris van verscheidene financiële instellingen en adviseur van diverse pensioenfondsen. Van 1995 tot 2012 was hij bijzonder hoogleraar Beleggingsleer aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Joop Hartog (1946) is emeritus hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in arbeidseconomie en publiceerde, alleen of met co-auteurs, een tiental boeken, meer dan honderd artikelen in internationale tijdschriften en ruim honderd bijdragen aan boeken en tijdschriften in het Nederlands. Samen met Jules Theeuwes richtte hij het tijdschrift Labour Economics op en hij schreef columns voor Nederlandse kranten gedurende meer dan 15 jaar. Hij was lid van diverse adviescommissies voor de overheid, waaronder de Raad van Economische Adviseurs. Hij was gastonderzoeker bij diverse instellingen, waaronder Stanford, de Wereld Bank, Peking University en Harvard. In 2001 werd hij benoemd als lid van Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen KNAW. In 2011 ging hij met emeritaat, maar hij is nog steeds actief als onderzoeker. Later dit jaar verschijnt bij Routledge zijn boek The Political Economy of Immigration in The Netherlands: Population, Land and Welfare.
Bernard M.S. van Praag (1939) is emeritus universiteitshoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn studie Econometrie aan de UvA was hij verbonden als medewerker aan het Econometrisch Instituut van de Erasmus Universiteit (toen: NEH), en daarna hoogleraar te Leiden, Rotterdam en de UvA. Bij de UvA was hij directeur van de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO). In 1986 werd hij de voorzitter-medeoprichter van het Tinbergen Instituut. Hij was onder andere kroonlid van de SER, lid van de WRR en lid van de commissie-Dekker (Structuur gezondheidszorg). Hij is lid van de KNAW en is tevens lid Verantwoordingsorgaan ABP namens Nederlandse Bond Pensioenbelangen (NBP). Hij heeft vele publicaties in internationale toptijdschriften over de meting van welvaart, en welzijn, armoede, happiness economics (Leyden School), econometrische methodologie, en verspreide onderwerpen. In 2004 verscheen van hem en A.Ferrer-i-Carbonell de monografie Happiness Quantified. A Satisfaction Calculus Approach bij Oxford University Press (revised paperback in 2007). Hij was vaste columnist bij de ESB en schreef regelmatig in dagbladen zoals het NRC Handelsblad en Volkskrant.