“De angstige wekroep “het water komt” heeft tientallen malen weerklonken op de dijken en over de hennepakkers en de weiden”. Zo begint Maarten Schakel, geboren in 1917 in Meerkerk en overleden in 1997, zijn boekje De waterwolf slaat toe. Hij was burgemeester van Hoog Blokland, Hoornaar en Noordeloos van 1946 tot 1986 (waarvan de laatste vier jaar waarnemend). Hij was ook secretaris- penningmeester van waterschap De Overwaard, en in die functie had hij eenvoudig toegang tot de archieven. Met zijn intense belangstelling voor de lokale geschiedenis en zijn lust om die geschiedenis in woord en geschrift uit te dragen heeft hij op die rijke akker vruchten voortgebracht waarvan we nog steeds volop kunnen genieten.
Het boekje werd geschreven na de watersnoodramp van 1 februari 1953, in een goed jaar tijds: als einddatum staat maart 1954. Het biedt een overzicht van alle overstromingen in de Alblasserwaard sinds het ontstaan van het hoogheemraadschap in 1277. Het begint met een classificatie van al die overstromingen en geeft vervolgens een bespreking van elk afzonderlijk, op basis van verslagen in de archieven, rekeningen voor herstelwerkzaamheden, vergaderstukken, etc, hier en daar aangevuld uit andere bronnen. Van de voorzitter van de vereniging kreeg ik één van de laatste exemplaren die nog in het archief aanwezig waren en ik heb het met groot plezier gelezen. Hier zal ik de classificatie van de “vloeden” samenvatten, en een enkel detail uit de gedetailleerde rampenbeschrijvingen citeren.
De overstroming van 1953 was de 33e sinds 1277. De voorlaatste was in 1820, zodat er tot 1953 gemiddeld één overstroming in ruim 20 jaar was, en tot 1820 één in de 17 jaar. Het ergst was in dit opzicht de periode 1523-1574, met 10 overstromingen, gemiddeld eens in de 5 jaar. Het hoogst heeft het water gestaan in 1741. Naar wateroverlast gemeten was de ramp van 1953 in de Alblasserwaard zeer bescheiden.
Schakel onderscheidt 4 soorten overstromingen: opperwater, vloedwater, ijsdammen en militaire inundaties. De 33 overstromingen betroffen 15 keer opperwater, 9 keer stormvloedwater, 6 keer ijsdammen en 3 keer militaire inundaties. Gemeten naar oplopende schade is de volgorde stormvloeden, opperwater uit Lek en Merwede, ijsdammen en opperwater uit de Betuwe.
Over de militaire inundaties zegt Schakel niet veel, daar is het waterschap immers niet voor verantwoordelijk. Hij bespreekt alleen de inundatie van 1574 tijdens de Opstand; de andere twee worden niet benoemd, maar die zijn te dateren in 1672 en 1944. De inundatie van 1672, tegen de invasie van het Franse leger, verliep chaotisch, door het verzet uit Gorinchem en van de boeren in de omgeving. In 1944 heeft de Duitse bezetter de aloude waterlinie geactiveerd, en werd de grens tussen Alblasserwaard en Vijfheerenlanden onder water gezet.
Bij stormvloeden jaagt een storm het water uit de Noordzee naar binnen, en ontstaat de schade in het westelijk deel van de Waard. De stormvloeden horen vooral bij najaarsstormen. Van de 9 vallen er 6 in november (1-1- 1470, 5-11- 1530, 1-11-1532, 14-11-1552, 1-11-1570,?-11-1590 en 1 eind oktober (21-10-1468), de andere twee vallen in februari (2-2-1373, 1-2-1953). Stormvloeden doen zich in onze streek niet gelden tussen 1599 en 1953. Het is inmiddels genoegzaam bekend dat in 1953 de zeedijken in verwaarloosde toestand verkeerden.
IJsdammen, zo schrijft Schakel, vallen in de kerstvakantie: januari 1573, 01-01-1624, 17-12-1655,30-12-1658, 20-01-1663 en één uitzondering: 19-03-1709. Bij een ijsdam zoekt het opperwater een doorgang langs de dam, en tast zo de dijk aan. Viermaal brak daardoor de Merwededijk, twee keer bij Gorinchem, twee keer bij Hardinxveld. De andere twee breuken vielen in de Lekdijk (waarvan overigens één ter hoogte van de Vijfheerenlanden). Alle ijsdammen komen voor in de Kleine IJstijd zoals beschreven op de website van het KNMI, een periode die duurde van ongeveer 1430 tot halverwege de negentiende eeuw, met een gemiddelde temperatuur 1 a 2 graden beneden de huidige. Het dieptepunt viel in het laatste kwart van de 16e eeuw (het koudste van de afgelopen duizend jaar) en het eerste kwart van de 17e eeuw.
De meeste beroering wordt veroorzaakt door problemen met het opperwater uit de Betuwe. Als de rivierdijken boven Gorinchem en Hagesteijn breken, klotst het water uit het oosten tegen de achterdeur, dwz tegen de dijken langs de Zouwe: de Zouwendijk en de Bazeldijk. Maar al in 1284 werd daartoe een extra achterdeur gebouwd: de Diefdijk. Perfect was die beveiliging in de eerste eeuwen zeker niet, want de dijk brak voor 1413, in 1497, 1523, 1565, 1571 en in 1573. Maar daarna nooit meer. Beneden de Diefdijk kon de Linge ook door opperwater boven zijn vermogen belast worden; dan spoelde het water tegen Bazeldijk en Zouwendijk. Kedichem was een beruchte zwakke plek, met breuken in 1726, 1740 en 1809.
De spanning tussen de belangen van de Betuwe en de Alblasserwaard konden hoog oplopen. Al in het Handvest van 1277, dat sluiting van een ringdijk om de Alblasserwaard bezegelde met de aanleg van de Zouwendijk, van Ameide tot Hoog Blokland, wordt met die spanning rekening gehouden. De Heren die het Handvest ondertekenden, en allen die onder deze Zouwendijk wonen, zijn gehouden om zich in te zetten tegen al degenen die de dijk willen doorsteken, of ze nu “vriend, maagd of heer zijn”. Bescherming van eigen have en goed gaat boven de solidariteit van vriendschap, maagschap of heerlijke macht.
Het rampjaar 1726 biedt een treffende illustratie. Voor een beschrijving van dat jaar put Schakel uit een boekje van Jacobus van Vechoven, substituut-watergraaf van De Overwaard en dus nauw betrokken bij de gebeurtenissen. In de eerste wintermaanden van 1726 stond het water zeer hoog, zowel binnen als buiten de dijken, en er vormden zich ijsdammen. Spuien werd daardoor zeer bemoeilijkt, zeker toen ook nog westerstorm het water opjoeg. Na een dijkbreuk bij Kedichem stond ook oost van de Alblasserwaard het water zeer hoog. Toen in maart het water begon te zakken, bleken in Zouwen- en Bazeldijk grote gaten ingescheurd. Het Dijkcollege van de Alblasserwaard besloot deze te dichten. Maar daar waren de oosterburen niet van gediend, die wilden hun water wel kwijt. Op 3 april verzamelde zich in Meerkerk een grote menigte, boeren die op schuitjes uit de Vijfheerenlanden waren gekomen, gewapend met snaphanen, pistolen en spaden, en voornemens om Zouwen- en Bazeldijk op diverse plaatsen door te steken. Toen de boeren bij Hoenderwiel, net boven Meerkerk, metterdaad aan het graven sloegen, probeerde de schout van Meerkerk dat te verhinderen, maar uit angst voor de spanhaan deinsde hij terug. Aangemoedigd door hun succes zette de meute zijn graafwerk voort bij de Grote en de Kleine Wiel in Hoog Blokland. Daarop werd het leger gealarmeerd, een officier met 25 soldaten daagde uit het garnizoen in Gorcum. Op de Bazeldijk ontwikkelde zich een heuse veldslag, waarbij één van de vluchtende gravers werd doodgeschoten en een tweede gewond raakte. Inmiddels uit de Alblasserwaard opgetrommelde boeren deden er nog een schepje boven op, in een stevige knokpartij, waarna de boosdoeners bebloed afdropen. Vervolgens werd met man en macht gewerkt aan het dichten van de gaten. De herstelde dijk werd onder militaire bewaking gesteld, en de rebellenleider werd voor zijn leven verbannen uit Holland en Westfriesland, met verbeurd verklaring van al zijn goederen.
In de loop van de tijd zie je de frequentie van de overstromingen eerst toenemen en dan afnemen. Nemen we het aantal overstromingen per eeuw dan tellen we er 1 in de 14e , 6 in de 15e , 13 in de 16e , 5 in de 17e , 2 in de 19e en 2 in de 20e eeuw. Maar een eeuw is een volstrekt willekeurige indeling. De wachttijd tot de volgende overstroming is daarom een informatievere maatstaf, zij het niet voor de toenmalige bewoners, want die wisten niet wanneer het weer raak zou zijn. Duidelijk is dat na 1820 de grote ellende achter de rug is. De militaire inundatie van 1944 betrof een beperkte grensstrook en de ramp van 1953 bracht ook weinig water binnen.
Het boekje van Schakel is een prachtig document, door zijn rijkdom aan details, en evident genoegen om treffende formuleringen in de taal van weleer op de toonbank te leggen. Het enige wat ik mis is een gespecificeerde verantwoording van de bronnen. Dat maakt het moeilijk om een vergelijking te maken met een andere rijke bron, het werk van
Elizabeth Gottschalk Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, (Van Gorcum, Assen 1971-1977), waar in 3 delen de overstromingen in de Nederlanden zijn weergegeven die ze met voldoende betrouwbaarheid kon documenteren, van de vroegste tijden tot de 17e eeuw. Ik heb daaruit de vermeldingen voor de Alblasserwaard geselecteerd, maar die lijstjes zijn niet identiek. Tussen 1277 en 1677 vermeldt zij 1373, 1446, 1468, 1496, 1523, 1530, 1532,1570, 1571, 1573, 1573, 1595, 1663 en 1673. Dat zijn er 14 van de 25 die Schakel noteert. Zij rapporteert ook 14 vloeden die Schakel niet vermeldt. Geen van beiden zal een vloed verzonnen hebben of bewust verzwegen. Het moet dus gaan om verschillen in bronnen (Schakel gebruikt, naar het schijnt, alleen de archieven van het hoogheemraadschap, Gottschalk zoekt ruimer en verwijst ook naar de vindplaatsen) en mogelijk ook verschillen in definitie. Gottschalk meldt in 1483 “wateroverlast”en dat vinden we niet terug bij Schakel. In 1513 is volgens Gottschalk de boel ondergerekend en in 1563 de Diefdijk overgestroomd, in 1625 stond Wijngaarden onder water, en dat staat niet op de lijst bij Schakel. Er ligt dus nog een leuke klus om de verschillen tussen beiden te traceren. Eén verschilletje kon ik gemakkelijk oplossen. Gottschalk schrijft dat in 1659 alle dorpen in de Alblasserwaard onder water staan door een dijkbreuk bij Hardinxveld, maar de preciese datering van Schakel brengt uitkomst: op 30 december 1658 zorgde een ijsdam voor die breuk. Dan hebben dus beiden gelijk. Frappant is wel dat Gottschalk schade vermeldt in 1421/1422, door een breuk ten tijde van de St Elizabethvloed en Schakel daarover zwijgt. Hij schrijft zelfs expliciet, op pagina 10, dat tijdens die ramp de Alblasserwaard “boven water bleef”. Zou hij jaloers geweest zijn dat Elizabeth Gottschalk wel een vloed op haar naam heeft staan en Maarten Schakel niet? Er komen mooie namen voor, zoals Allerheiligenvloeden ( drie keer) en de St Pontianus vloed (19 november 1497, naar een paus die verbannen werd naar de mijnen van Sicilië), maar voor zover ik kan nagaan is er tijdens St Maarten nooit een dijk gebroken. Maar zoals bekend werd onze burgemeester geroemd als een man uit één stuk.
OVERSTROMINGEN IN DE ALBLASSERWAARD 1277-1953
JAAR | DATUM | SOORT | WACHTTIJD |
1373 | 2 februari | storm | < 41 |
1413 | vóór 1413 | > 33 | |
1446 | 10 april | opper | 22 |
1468 | 21 oktober | storm | 2 |
1470 | 1 november | storm | 26 |
1496 | 16 februari | opper | 1 |
1497 | 26 | ||
1523 | 7 | ||
1530 | 5 november | storm | 2 |
1532 | 1 november | storm | 20 |
1552 | 14/15 januari | opper | 0 |
1552 | 14 november | storm | 13 |
1565 | 22 maart | opper | 5 |
1570 | 1 november | storm | 1 |
1571 | 11-12 februari | opper | 2 |
1573 | januari | ijsdam | 1 |
1574 | inundatie | 19 | |
1593 | 19 maart | opper | 2 |
1595 | 23 maart | opper | 4 |
1599 | november | storm | 25 |
1624 | 1 januari | ijsdam | 31 |
1655 | 27 december | ijsdam | 3 |
1658 | 30 december | ijsdam | 5 |
1663 | 20 januari | ijsdam | 9 |
1672 | inundatie | 37 | |
1709 | 17 maart | ijsdam | 17 |
1726 | 7 februari | opper | 14 |
1740 | 24 december | opper | 1 |
1741 | 3 januari | opper | 3 |
1744 | 12 maart | opper | 65 |
1809 | 30 januari | opper | 11 |
1820 | 25-25 januari | opper | 124 |
1944 | inundatie | 9 | |
1953 | 1 februari | storm |
Bron: Schakel, Waterwolf; inundaties 1672 en 1944 toegevoegd.
Wachttijd: wachttijd in jaren tot de volgende overstroming
Joop Hartog (1946) is emeritus professor of economics at the University of Amsterdam. He is specialised in labour economics, and published, alone or with co-authors, some ten books, some hundred articles in international journals and over a hundred contributions to books and journals in Dutch. With Jules Theeuwes, he founded the journal Labour Economics and for almost 15 years wrote columns for Dutch newspapers. He was a member of several government advisory committees, including the short-lived Council of Economic Advisors. He held visiting positions in many places, including Stanford, the World Bank, Peking University and Harvard. In 2001, he was appointed as a member of the Royal Netherlands Academy of Sciences KNAW. He retired in 2011, but still actively continues research and other academic work.
Joop Hartog (1946) is emeritus hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in arbeidseconomie en publiceerde, alleen of met co-auteurs, een tiental boeken, meer dan honderd artikelen in internationale tijdschriften en ruim honderd bijdragen aan boeken en tijdschriften in het Nederlands. Samen met Jules Theeuwes richtte hij het tijdschrift Labour Economics op en hij schreef columns voor Nederlandse kranten gedurende meer dan 15 jaar. Hij was lid van diverse adviescommissies voor de overheid, waaronder de Raad van Economische Adviseurs. Hij was gastonderzoeker bij diverse instellingen, waaronder Stanford, de Wereld Bank, Peking University en Harvard. In 2001 werd hij benoemd als lid van Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen KNAW. In 2011 ging hij met emeritaat, maar hij is nog steeds actief als onderzoeker.