Er zijn sterke argumenten om beleid in te stellen op immigratiesaldo nul. Er zijn namelijk sterke argumenten om beleid in te stellen op bevolkingsgroei nul. Inkomen per hoofd is niet afhankelijk van bevolkingsomvang, voor een economie zo open als de onze gelden op nationaal niveau geen schaalvoordelen. Een directe illustratie hiervan is Denemarken: 6 miljoen inwoners, 1/3 van onze bevolking, en vergelijkbaar inkomensniveau. Maar algemeen wordt tegenwoordig ingezien dat inkomen een beperkte maatstaf is: gemeten in “brede welvaart” (eigenlijk gewoon welvaart, basisbegrip van economie) brengt toenemende bevolkingsdichtheid voornamelijk negatieve effecten, allerlei vormen van congestie, ecologische schade, schade aan gezondheid, etc. De problemen van hoge en stijgende bevolkingsdichtheid zijn in ons land elke dag waarneembaar. We moeten dus niet stagnerende bevolkingsaanwas compenseren met immigratie (voor uitgebreide onderbouwing van deze stellingen zie Hartog 2024). We moeten juist de vraag naar immigranten beperken door ons binnenlands aanbod van arbeid op orde te brengen. Dit vereist omdraaien van de probleemstelling. Niet de vraag naar immigranten als uitkomst nemen om tekortschietend binnenlands aanbod te compenseren, maar ons afvragen welke productiestructuur we willen om ons potentieel aanbod van arbeid zo goed mogelijk te benutten.
Als de productiestructuur wordt afgestemd op wat het binnenlands aanbodpotentieel kan en wil, hebben we geen immigranten meer nodig. Als we geen sectoren willen die op lage lonen drijven, moeten we het minimumloon verhogen. Als er geen binnenlands aanbod is voor slechte arbeidsomstandigheden moeten we minimum condities formuleren en die ook handhaven. Zulke discrepanties kun je niet oplossen met het eindeloos aantrekken van immigranten, het vergt aanpassing van de inrichting en honorering van banen. Als we tekorten hebben aan ambachtslieden moeten we ons inspannen om er meer op te leiden. Als we tekorten hebben aan hoog opgeleide beta’s moeten we streven naar onderwijs dat meer whizzkids aflevert.
De onderwijsstructuur kan een belangrijke rol spelen in de aansluiting van arbeidsaanbod op de gewenste productiestructuur. Een strakkere sturing van aangeboden opleidingen wordt daarmee een belangrijk instrument. De samenstelling van ons onderwijs naar studierichting en beroep is nu niet expliciet georiënteerd op verwachte of wenselijke toekomstige structuur van de vraag naar arbeid. Natuurlijk spelen die verwachtingen een rol in de beslissingen van onderwijsbestuurders en studenten, maar het is een ondoorzichtig proces en de voorkeuren van studenten spelen een grote rol: het aanbod van onderwijs accommodeert de vraag.
Afgezien van allerlei aanvullende criteria wordt het onderwijsaanbod in Nederland gefinancierd op basis van aantallen leerlingen en studenten. Voorwaarde is wel dat een onderwijsinstelling erkend wordt door de overheid. Aannemend dat erkenning van een onderwijsinstelling alleen wordt aangevraagd als er voldoende leerlingen/studenten worden verwacht betekent dit dat het onderwijsaanbod in hoge mate wordt gestuurd door de keuze van leerlingen en studenten. Dat sluit erg aan bij vertrouwen in marktprocessen: individuen vergaren informatie die nodig is om een weloverwogen keuze te maken, op grond van hun voorkeuren en toekomstverwachtingen. Maar over beide componenten kan hun informatie onvolledig of verstoord zijn, en kunnen aanpassingen veel tijd vragen. En met de toenemende uitwaaiering en differentiatie van studieprogramma’s is die keuze er niet gemakkelijker op geworden.
De bekoring van sturing op onderwijsvraag van studenten is de ruimte die het studenten biedt om hun eigen voorkeuren te volgen en de ontplooiing van hun individuele talenten na te streven. Maar je wilt toch ook dat ze zich oriënteren op de toekomstige vraag en dat arbeidsmarkten tenderen naar evenwicht. Je kan van individuele studenten niet verwachten dat ze goed zicht hebben op de toekomstige productiestructuur. Laat staan op de gewenste structuur.
Onderbelicht blijft vaak het omgekeerde proces. Het aanbod van arbeid, naar duur en type opleiding, zal ook invloed uitoefenen op de productiestructuur. Juridisering van de samenleving wordt mede gestimuleerd door een groot aanbod van juristen, psychologen bedenken allerlei vormen van coaching, communicatie-adviseurs dienen ongetwijfeld de belangen van hun opdrachtgevers, maar lang niet altijd die van de vragers naar informatie.
Gebrek aan belangstelling voor allerlei studies (ambachtelijke beroepen, techniek, beta wetenschappen) kun je stimuleren door toegang tot alternatieven te beperken. Zo kan de onderwijsstructuur een instrument zijn voor het faciliteren van een gewenste productiestructuur. Als we liever afgestudeerden in techniek en beta wetenschappen hebben dan kunnen we dat bevorderen door een passend aantal studieplaatsen aan te bieden en het aantal studieplaatsen in minder gewenste studierichtingen te beperken. Het lijkt me heel zinnig om eens goed na te denken over de gewenste aanbodstructuur van ons onderwijs, als uitvloeisel van de gewenste productiestructuur.
In Denemarken vindt centrale coördinatie van plaatsing van studenten plaats. Studenten moeten daar aan het eind van hun middelbare school hun voorkeuren opgeven voor voortgezette opleiding: rangschikking van 3 studies, met specificatie van de universiteiten waar ze die studie willen volgen. Voor studies met voldoende plaatsen voor studenten die deze studie als hun eerste voorkeur hebben opgegeven volgt plaatsing. Voor studies met meer aanvragen dan plaatsen worden studenten toegelaten in volgorde van hun studieresultaten op de middelbare school. Wie zijn eerste voorkeur niet kan realiseren doet mee in de volgende ronde met zijn tweede voorkeur. Het stelsel combineert dus honorering van individuele voorkeuren en honorering van studieprestaties met inachtneming van restricties op beschikbare studieplaatsen, in een gecentraliseerde allocatie. Het aantal beschikbare plaatsen wordt centraal bepaald door het Ministerie van Onderwijs. Er is een globale regel en er zijn specifieke regels. De globale regel rantsoeneert in studies waarvan in 7 van de afgelopen 10 jaar werkloosheid van afgestudeerden meer dan 2% boven het gemiddelde ligt. De instroom kan dan worden beperkt met 10 tot 30%. De specifieke regel geldt voor programma’s met opleidingscomponenten, zoals internships bij medische opleidingen, waarvoor de capaciteit beperkt is. Hiervoor stelt het ministerie grenzen na overleg met organisaties in het veld. Ook gewenste regionale spreiding van bepaalde afgestudeerden kan een overweging zijn voor specifieke restricties. Recent zijn vanuit de politiek restricties toegevoegd omdat in bepaalde Bachelor studies het aantal studenten te groot werd gevonden. Dit betrof met name humaniora en sociale wetenschappen.
Het aanbod van onderwijs wordt in Nederland in de eerste plaats bepaald door de toelating en financiële ondersteuning van erkende onderwijsinstellingen, en daarin speelt de verwachte samenstelling van de vraag naar arbeid natuurlijk een belangrijke rol. Gegeven die structuur kan het aanbod van onderwijs worden gereguleerd door “beperking van inschrijving”.
Volgens de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) kan een instelling van hoger onderwijs de inschrijving beperken op grond van beschikbare onderwijscapaciteit en op grond van de “behoeften van de arbeidsmarkt”. Bij gebrek aan capaciteit betreft zo’n beperking met name het eerste jaar van de bachelor fase. Selectie mag dan uitsluitend op grond van a) ten minste twee kwalitatieve criteria, b) ongewogen loting of c), een combinatie van beide. Met inachtneming van deze condities heeft de instelling de vrije hand om zo de instroom te beperken.
Beperking op grond van de behoefte van de arbeidsmarkt wordt geregeld bij ministeriële beslissing. Indien het aanbod van afgestudeerden van een bepaalde opleiding de behoefte daaraan op de arbeidsmarkt in aanmerkelijke mate overtreft of dreigt te overtreffen, kan de minister voor twee opvolgende jaren een maximum instellen. Het maximum geldt landelijk en de regeling omvat ook een verdeling over de instellingen die de bewuste opleiding aanbieden. Zo’n beperking kan ook worden ingesteld “in andere situaties waarin dit in verband met beheersing van de arbeidsmarkt wenselijk wordt geacht.” Dat biedt dus ruime mogelijkheden.
Numerus fixus komt in beperkte mate voor in het hoger onderwijs (zie Studiekeuze 123). Bij het universitair onderwijs gaat het in 2025-2026 om 53 opleidingen, waarvan 13 in de medische sector, bij hogescholen om 32 opleidingen waarvan 22 in medische richtingen. Het betreft allemaal beperkingen op grond van beperkte onderwijscapaciteit van de eigen instelling.
De Wet Educatie en Beroepsonderwijs formuleert in Artikel 6.1.3 een duidelijke opdracht: “Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat een beroepsopleiding alleen door de instelling wordt aangeboden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de studenten. Onder arbeidsmarktperspectief wordt in ieder geval verstaan het perspectief voor gediplomeerde schoolverlaters op het binnen een redelijke termijn vinden van werk op het niveau van de gevolgde opleiding.” De wet bepaalt ook (Titel 1; 8.1.1) dat bij ministeriële regeling een maximum kan worden vastgesteld voor het percentage van de studenten dat in een jaar kan worden ingeschreven voor een opleidingsdomein.
Ook in het mbo kan het aantal beschikbare plaatsen worden beperkt, voor opleidingen waar minder stageplekken zijn of een kleinere kans op werk is. Daarbij kan toelating plaats vinden op basis van loting of op volgorde van aanmelding. Zulke numerus fixus komt op vrij grote schaal voor. “In het totaal hadden ruim 26.000 nieuw ingeschreven studenten te maken met een numerus fixus. Daarvan is het merendeel (63%, ruim 16.000) rechtstreeks afkomstig uit het voortgezet onderwijs. Het totaal aantal nieuwe inschrijvingen per jaar bedraagt 170.000 (schooljaar 2018-2019)”. 15% had dus te maken met numerus fixus. Het ging in het studiejaar 2018-2019 om 684 opleidingen, frappant genoeg ook in sectoren waar geklaagd wordt over tekort aan personeel (zoals bouw, techniek, horeca en transport).
Onderwijs afstemmen op een gewenste economische structuur staat op gespannen voet met de neo-liberale wind die vanaf de jaren ‘80 zo dominant werd en een haast grenzeloos vertrouwen geeft in marktwerking. Het grijpt eerder terug op een oudere beleidsmethodologie zoals “manpower planning”: uit de verwachte economische structuur de samenstelling van de vraag naar arbeid afleiden en hierop onderwijsaanbod en arbeidsbemiddeling afstemmen. Zoals Parnes (1968, p 266) het ooit formuleerde: “…the manpower forecasts that underly educational planning are not so much predictions of what will happen in the manpower field as what must happen if certain targets for economic growth are to be realized”. Het Maastrichtse onderzoeksinstituut ROA heeft een lange ervaring in het formuleren van vooruitzichten van toekomstige vraag naar arbeid per beroep en bijbehorende opleiding, oa als hulpmiddel voor studenten bij hun opleidingskeuze. ROA heeft ook regelmatig de kwaliteit van voorspellingen geëvalueerd. Zo concluderen Bakens et al. in 2021 dat knelpunten in de personeelsvoorziening op middellange termijn vrij goed kunnen worden voorspeld. Er is dus expertise beschikbaar waarop kan worden voortgebouwd voor de ontwikkeling van sterkere sturing in het aanbod van onderwijs.
Vooruitdenken over een gewenste aanbodstructuur van ons voortgezet onderwijs zal een combinatie opleveren van stimuleren en afremmen. Gewenste studierichtingen die nu niet zo in trek zijn zullen moeten worden gestimuleerd, minder gewenste richtingen moeten worden afgeremd. Bezuinigen op overheidsuitgaven moet hierbij natuurlijk niet het richtsnoer zijn, maar toekomstige baten. En die baten moeten ruim worden genomen, ook culturele rijkdom valt er onder. Beperking van studierichtingen die nu royaal worden gekozen zal tot gevolg hebben dat studenten die door de beperking van bepaalde richtingen worden getroffen een alternatief moeten zoeken. Daarmee zou het aanbod voor wel gewenste opleidingen kunnen toenemen.
Er zijn goede redenen voor bezinning op de aanbodstructuur van onderwijs. Stimulansen voor gewenst aanbod van categorieën opgeleiden kunnen worden ingezet door opleidingen aantrekkelijker te maken. Maar het kan ook door de toestroom naar bepaalde programma’s te beperken, en daarmee studenten te sturen naar economisch meer wenselijke programma’s. Dit geldt zowel voor secundair onderwijs, zoals ook Van der Velden en Glebbeek stellen in een bespreking van een beleidsnota van het Ministerie van Onderwijs, als voor het tertiair onderwijs, waar het Deense systeem inspiratie kan bieden. Het wettelijke kader dat dit mogelijk maakt is al beschikbaar.
Jessie Bakens, Didier Fouarge en Griet de Lombaerde (2021), Evaluatie van arbeidsmarktprognoses naar beroep, Roa Research H Memorandum, ROA_TR_2021_2
Joop Hartog (2024),The political economy of immigration in The Netherlands, Population, land and welfare, London: Routledge
H.S. Parnes, Manpower Analysis in Educational Planning, reprinted in M. Blaug, Economics of Education 1, Penguin Modern Economics 1968.
Regulation of student spaces in Denmark, Uddannelses-og Forskningsministeriet
Rolf van der Velden en Arie Glebbeek (2024), The Position of Vocational Education in the Educational Race: Can the ‘Ladder’ become a ‘Fan’? , ROA research Memorandum; https://doi.org/10.26481/umaror.2024002E
https://www.studiekeuze123.nl/numerus-fixus/pdf/2025-2026ddannelases -=og
Overzicht opleidingen met numerus fixus in het mbo.
Dank aan Kevin Gønge en Sidsel Dorthea Vedel, Danish Agency for Higher Education and Science; Frank Cörvers, ROA; Eveline Wijnmaalen, UNL
De afgelopen jaren verschenen twee publicaties over de kosten en baten van migratie: ‘Grenzeloze verzorgingsstaat’ (Jan van de Beek, Hans Roodenburg, Joop Hartog en Gerrit Kreffer) en ‘Migratiemagneet Nederland’ (Jan van de Beek). De academische wereld liet deze twee publicaties grotendeels links liggen. Zij zouden de verkeerde vragen stellen, door dubieuze financiers zijn bekostigd en niet onderworpen zijn aan peer review. Delen van de politiek en daaropvolgend de beleidswereld omarmden deze publicaties daarentegen. De WRR organiseerde op 19 juni 2025 een bijeenkomst met als oogmerk een brug te slaan tussen de academische gemeenschap en het regeringsbeleid op de thematiek van Grenzeloze Verzorgingsstaat en het boek van Jan van de Beek, Migratiemagneet Nederland.. Zie Verslag van de bijeenkomst ‘Impact van immigratie’ op 19 juni 2025 | Verslag | WRR.
Onderzoekers spraken lof en waardering uit voor Grenzeloze Welvaartsstaat (en over Migratiemagneet); het commentaar beperkte zich hoofdzakelijk tot de constatering dat een studie over fiscale effecten te beperkt is voor een oordeel over de (economische) effecten van immigratie en er werden suggesties aangedragen voor verbreding van het onderzoek.
Over Peer review
Een samenvatting van het rapport, gepubliceerd als IZA Discussion Paper 17569, is inmiddels aangeboden aan het European Journal of Political Economy. Op basis van twee referee reports heeft de redacteur besloten het rapport niet te publiceren.
Kernpassages uit de rapporten (zie hieronder de volledige rapportage):
Referee 1
This paper provides a careful and rigorous accounting of the fiscal effects of immigration, employing state-of-the-art methods and detailed microdata. The results in sections 7 through 9 provide an important contribution to the literature.
That said, the decomposition in Section 10 and the entirety of Section 11 feels somewhat disconnected from the paper’s main focus. The execution and writing in these sections are not as strong as in the rest of the paper, and the conclusions drawn are less central to the primary question of immigration’s fiscal impact. I recommend moving the decomposition
exercise (Section 10) and all of Section 11 to an appendix.
Referee 2
This paper seems to position itself somehow in the middle of these two “worlds”. On the one hand, it wants to engage with the academic literature to which it claims to “contribute key findings” (as claimed at the end of the very first paragraph) and make scientific contributions to it. On the other hand, it is written in a non-academic way, and it has more the tone of a policy report, for a mostly Dutch audience. There are several reason why I believe this is the case, and several aspects that I believe should be addressed for the paper to be more suitable for a scientific publication (for which there would be potential, given the quality of the data).
Omdat de IZA Discussion Paper in de periode januari-augustus 5 maal in de maandelijkse top-5 stond, met in totaal 28 254 opladingen, en de methodologische details zeer gedetailleerd zijn weergegeven in de Technische Appendix hebben we er voor gekozen om geen revisie van het artikel te ondernemen.
Over dubieuze financiers
De “dubieuze financiers” waarnaar het WRR verslag verwijst, kan alleen slaan op de financiële bijdrage van het Renaissance Instituut: dit is de enige financiering die voor het onderzoek is ontvangen. Hieruit zijn de CBS data betaald (€ 11 000) en een uitermate bescheiden compensatie aan de onderzoekers. Financieel zijn de rapporten (zowel in het Nederlands als in het Engels, met een zeer gedetailleerde Technische Appendix) voortgebracht tegen een fractie van de vergoeding die een onderzoeksinstituut zou vragen en vervolgens gratis ter beschikking gesteld (zie Demo Demo – Demo Demo).
Het Renaissance Instituut is het wetenschappelijk bureau van de politieke partij Forum voor Democratie Het Instituut wordt gefinancierd door de Vereniging Forum voor Democratie, die rijkssubsidie ontvangt krachtens de Wet Financiering Politieke Partijen. Uit het Financieel Verslag 2022 van de Vereniging:
“Aan Vereniging Forum voor Democratie en haar neveninstellingen is voor 2022 op basis van artikel 8 van de Wfpp €1.512.982 aan subsidie toegezegd. Over 2021 is in 2022 de subsidie vastgesteld op € 1.605.203, dit was € 118.853 lager dan was toegezegd en verantwoord in 2021.”
Bron:
https://www.rijksoverheid.nl › binaries › rijksoverheid › documenten › …
voor de financiering, met name voor de CBS data, is dus geput uit middelen die door de rijksoverheid ter beschikking zijn gesteld. CBS heeft pas toegang gegeven tot de data na een ongebruikelijk zware toetsing van intenties en een uitzonderlijk gedetailleerd onderzoeksplan van de onderzoekers, aldus later een ingewijde bij het CBS. Noch het Renaissance Instituut noch Forum voor Democratie heeft enige invloed uitgeoefend op het onderzoek of de presentatie van uitkomsten; ze hadden vóór publicatie geen inzage in het rapport.
De weerstand wortelde natuurlijk in de politieke gevoeligheid van het onderwerp en de vrees voor onwelgevallige uitkomsten. Die weerstand was opvallend genoeg niet gebleken bij publicatie van de voorganger van ons rapport door het CPB in 2003. Dat rapport werd in de hoogste beleidskringen gepresenteerd en goed ontvangen, tot in de Centrale Economische Commissie toe (met topambtenaren en DNB vertegenwoordigers). Eén minister stuurde persoonlijk lovende woorden aan de directeur van het CPB en aan de onderzoeksleider. Een andere minister refereerde namens het kabinet aan het rapport in de Europese ministerraad. Het werd ook gepresenteerd op universiteiten en bij de KNAW. Overal werd het CPB-rapport serieus genomen en serieus bediscussieerd zonder dat essentiële kritiek op de onderzoeksmethode naar voren is gebracht. De weerstand tegen onderzoek van kosten en baten van immigratie leefde in de boezem van de toenmalige WRR en manifesteerde zich ook in zelf-censuur van academische economen, op normatieve gronden, zo bleek uit de reconstructie van Van de Beek (2010, hoofdstuk 9)
Literatuur
Beek, J. van de (2010), Kennis, Macht en Moraal, proefschrift Universiteit van Amsterdam
Beek, J. van de (2024), Migratiemagneet Nederland, Amsterdam: Uitgeverij Blauwburgwal
Beek, J. van de, H. Roodenburg, J. Hartog, G. Kreffer (2024), Grenzeloze Verzorgingsstaat, de gevolgen van immigratie voor de overheidsfinanciën, Zeist: demo-demo uitgever
CPB (2003): H. Roodenburg, R. Euwals en H. ter Rele, Immigration and the Dutch Economy, Den Haag: Sdu Uitgevers
Hartog, J. (2024), The political economy of immigration in The Netherlands, Population, land and welfare, London: Routledge
Referee reports
Editor
Dear Professor Hartog,
Thank you for submitting your manuscript to European Journal of Political Economy.
I have now received reports from two expert reviewers. Based on the balance of their reports, I regret to inform you that I have decided to reject the paper. The reviewers are critical of manuscript’s structure (lack of explanation of the scientific contribution and methods), the tone (more policy report than academic article) and engagement with prior literature (too little description of the existing literature and how this paper relates to it).
Referee 1
Referee 2
Reviewer #2: This paper aims to assess the lifetime net fiscal contribution of individual with an immigrant background (i.e. both first and second generation immigrants) by origin and reason for migration in the Netherlands. To this end, the authors use detailed administrative Dutch data relative to the population in 2016 (using also information on earlier years for the analysis) and perform an accounting exercise allocating to each individual a share of public revenues and expenditures. They then project forward this net fiscal balance over the life cycle accounting, where appropriate, for outmigration and mortality. Their results show that most immigrant groups in the Netherlands represent a fiscal burden, with the exception being labour migrants, especially those from Western countries.
The issue of the fiscal effects of immigration is a central one in the economics of migration, and it has both academic and policy relevance. Despite its importance, however, the academic literature on the fiscal consequences of immigration is relatively limited, and many contributions come from policy reports.
This paper seems to position itself somehow in the middle of these two “worlds”. On the one hand, it wants to engage with the academic literature to which it claims to “contribute key findings” (as claimed at the end of the very first paragraph)and make scientific contributions to it. On the other hand, it is written in a non-academic way, and it has more the tone of a policy report, for a mostly Dutch audience. There are several reason why I believe this is the case, and several aspects that I believe should be addressed for the paper to be more suitable for a scientific publication (for which there would be potential, given the quality of the data).
1) Although the paper claims to make significant contributions to the literature, it does not really engage with it. References to many recent (or old but somehow seminal) academic papers are missing. I may have missed something, but going through the bibliography, there seems to be no reference to any single paper published in an international academic journal. It is instead important to engage with the literature, to spell out exactly what the contribution of eth current paper is.
2) The whole paper is pitched largely as a contribution to the Dutch policy debate. If the paper is meant for an international economics journal, it should make a contribution for the international scientific community. Obviously, the policy relevance is a plus, but the whole first paragraph pitches the paper as a response to a somehow widely held view in the Netherlands that there should be no economic analysis of immigration. this might be a good way of pitching it for a Dutch think tank, but not for a scientific international journal.
3) The paper never specifies a key implicit assumption of the analysis, i.e., the absence of any general equilibrium effects of immigration. This is not a problem in itself (in fact, most papers in this literature abstract from the effects that immigration may potentially have on, e.g., wages or employment), but it is important to stress it, and acknowledge what the consequences of this assumption might be.
4) The structure of the paper might be streamlined. Many terms are defined only after being used several times (e.g. “first and “second” generation immigrants and source regions are defined only in section 5); the first results are given in section 4 (Table 2), before an explanation of how they are obtained; the data are described in section 6.
5) There are often references to a “Report” for more details (e.g. on page 14 “Besides benefit fraud (see Report) a possible…”) but there is no clear reference. There sometimes vague references (e.g. on page 15 “Regional classifications have been adjusted until age classes between 20 and 70 had acceptably large numbers of observations”: what does “acceptably large” mean?). A reader should be able to understand exactly how the analysis is performed by just reading the paper, which should give all the key information (more details can instead be confined to the Appendix).
6) There are quite a few Dutch words (I believe) or acronyms in the text. For instance: p.10 “perunage”; p.11 “for alle immigrants”; p.11 “state pensions (AOW)”.
Aside from these stylistic issues – which are not second-order as they make it hard for an academic international reader to understand how the analysis is performed, there are other issues that deserve attention.
7) I believe the authors try and do too much in the same paper: assess the fiscal effects of first- and second-generation immigrants, differentiate by reason for migration and origin, project over the future, looking at the role of the school system for those who went through the Dutch school, analyse the role of cultural distance. This is – in my opinion – simply too much. The paper ends up touching on many points without having the possibility of investigating them in details. For instance, in section 11 there is a regression table (Table 7), but the estimating equation is never specified, and it is not clear what the authors are actually doing.
8) One of the main contributions is to estimate the expected life-time net fiscal contributions of immigrants and natives at different ages. However, it is important to also understands what is the age distribution of immigrants in the Netherlands, as the differences in the age structure between immigrants and natives is clearly one of the drivers of the differences in their fiscal contributions.
9) Likewise, one key role in lifecycle estimates is played by the discount factor. The authors simply claim that they use a discount factor of 1.5% “following CPB”. They should explain more, by providing the precise reference but also explaining why CPB chose that rate, and what alternative choices could have been, and why they preferred this specific factor.
Op woensdag 19 april 2023 vond in Utrecht een symposium plaats onder de titel VAN PENSIOENWET 2006 NAAR WET TOEKOMST PENSIOENEN: EEN SPRONG IN HET DUISTER? Het symposium beoogde een kritische, open evaluatie van de WTP en de weg daar naar toe. En een kritische evaluatie is het zeker geworden. Geen van de sprekers uitte ongeconditioneerde lof; twijfel was er over de belofte van een koopkrachtiger pensioen. Kan de WTP deze belofte wel waarmaken? Zo is het zogenaamde beschermingsrendement gericht op het nominale pensioen en geeft geen bescherming voor het inflatierisico. De beperkte risicodeling tussen leeftijdsklassen kan leiden tot grote verschillen in pensioenuitkomst. De in dit verband in opdracht van de minister gemaakte berekeningen zijn volgens vele aanwezigen discutabel en de gekozen uitgangspunten en aannames houden onvoldoende rekening met de grote lange termijn onzekerheden. Maar zelfs diegenen die de WTP als onontkoombaar zien, hameren op de noodzaak van voortgezette discussie; het nieuwe stelsel is nog verre van af; zo is ook de rechtsbescherming van de deelnemers nog onvoldoende geregeld.
In maart 2021 werd het rapport Grenzeloze Verzorgingsstaat gepubliceerd, een rapport over het beslag op publieke middelen door immigranten. Ik ben daarvan co-auteur, samen met Jan van de Beek, Gerrit Kreffer en Hans Roodenburg. De resultaten van het onderzoek zijn politiek zeer gevoelig en niet iedereen welgevallig: met name niet-westerse immigranten ontvangen veel meer aan uitgaven van de overheid dan ze bijdragen aan inkomsten.
Het onderzoek werd mogelijk dank zij een subsidie van het Renaissance Instituut, het wetenschappelijk bureau van Forum voor Democratie: data van het CBS zijn duur (€ 11 000). Bestuur van mijn afdeling en CvB reageerden zeer ontstemd op publicatie. Met verhulling van hun ware motief (politiek ongewenste subsidiegever en ongewenste boodschap) eisten ze dat het logo van de UvA zou worden verwijderd van het rapport, hoewel het contract van CBS met de UvA publicatie onder de naam van de Universiteit voorschreef.
Zie voor het rapport: Grenzeloze Verzorgingsstaat,
demo-demo.nl/files/Grenzeloze_Verzorgingsstaat.pdf
Zie voor perspublicaties:
Universiteit wil dat FvD UvA-logo van rapport verwijdert, Folia, 4 maart 2021,
Update | Universiteit wil dat FvD UvA-logo van rapport verwijdert – Folia
Rel rond immigratierapport, De Telegraaf, 9 maart 2021, T8
Een gevoelig onderzoek naar migratie dat goed werd getimed, NRC, 12 maart 2021, p 10-11
Zie voor de opinie van de auteurs over de opstelling van het CvB:
https://www.folia.nl/opinie/147266/het-uva-bestuur-staat-helemaal-niet-open-voor-onwelgevallige-meningen
Zie voor enkele publieke reacties:
Sjors van Beek, Het is voor Nederland een dure hobby, die immigratie (column De Limburger 3 maart 2021),
Jaap van Duijn, Taboe (column De Telegraaf 13 maart 2021),
Eduard Bomhoff. Struisvogels, lafaards en onverstoorbare wetenschappers (column Wynia’s Week 10 juli 2021),
Leo Lucassen (Opinie: Verzorgingsstaat ten onder door immigratie? Conclusies van rapport ogen op diverse punten problematisch (De Volkskrant 5 maart 2021),
Harrie Verbon (blog 3 juli 2021) Stop met insinuaties en misleiding over immigratie – Harrie Verbon
Zie ook Joop Hartog, “De academische vrijheid is in het gedrang”, Me Judice, 19 april 2022.
Joop Hartog, “De academische vrijheid is in het gedrang”, Me Judice, 19 april 2022.
Joop Hartog, “Bevolkingsdichtheid als tragisch extern effect”, Me Judice, 18 mei 2021.
Joop Hartog, Bernard van Praag, “Kwetsbare zzp-ers verdienen bescherming, maar hoe?”, Me Judice, 25 oktober 2016.
Joop Hartog, Peter Leeflang, “Hoe we de kloof kunnen dichten tussen vraag en aanbod in economisch onderzoek”, Me Judice, 8 december 2015.
Joop Hartog, “Eet ik het pensioen van mijn kinderen op? Wat een onzin!”, Me Judice, 29 november 2013.\
Joop Hartog, “Ontslagrecht: lessen van het incestueuze Deense model”, Me Judice, 25 juni 2012.
Joop Hartog, “Laat student zelf opdraaien voor kosten studievertraging”, Me Judice, 22 maart 2012.
Joop Hartog, “Hoe vol is Nederland?”, Me Judice, 23 augustus 2011.
Roel Beetsma, Joop Hartog, “Investeren in onderwijs: het blijft vooral bij mooie woorden”, Me Judice, 17 juni 2010.
Joop Hartog, “De zelfwurgende klem van Bos’ depositogarantie”, Me Judice, 28 oktober 2008.
Joop Hartog, “Task Force Mobiliteit gaat niet ver genoeg”, Me Judice, 18 september 2008.
Joop Hartog, Aslan Zorlu, “Integratie niet beter voor hoger opgeleide immigranten”, Me Judice, 7 juli 2008.
Joop Hartog, Henriëtte Maassen van den Brink en Bernard van Praag, Dichten ‘loonkloof’ tussen primair en voortgezet onderwijs is slecht idee, Wynia’s Week, 15 januari 2022
‘Universiteiten slappe knieën bij WOB-verzoek rond banden met Israëlische universiteiten’, Folia, 9 maart 2022
Is de maat nou echt vol? Afscheidscollege Universiteit van Amsterdam 29 juni 2011, pdf
1998 : Corporatism or competition? Labour contracts, institutions and wage structures in international comparison, Cambridge: Cambridge University Press (with C.N. Teulings)
2007 :Human Capital, Advances in Theory and Evidence, Cambridge: Cambridge University Press, editor, with H. Maassen van den Brink; paperback edition 2009
2021 :Grenzeloze Verzorgingsstaat, de gevolgen van immigratie voor de overheidsfinanciën, Jan van de Beek, Hans Roodenburg, Joop Hartog, Gerrit Kreffer, Zeist: demo-demo uitgever
2024 :The political economy of immigration in The Netherlands, Population, land and welfare, London: Routledge
Are starting wages reduced by an insurance premium for preventing wage decline? Testing the prediction of Harris and Holmstrom (1982), Labour Economics, 48, 105-119, with P. Raposo
Mincer Earnings Functions for the Netherlands 1962–2012, De Economist, 164 (3), 235-253), with S.Gerritsen
Unobserved heterogeneity and risk in wage variance: Does more schooling reduce earnings risk? Labour Economics, 24 (), 323-338, with J. Mazza and H. van Ophem
Risk Attitude and Wage Growth, Replicating Shaw (1996), Empirical Economics, 44 (2), 981-1004, with S. Budria, L. Diaz and A. Ferrer
If you’re so smart, why aren’t you an entrepreneur? Journal of Economics and Management Strategy, 19 (4), 947-989, with Mirjam van Praag and Justin van der Sluis
How important is homeland education for refugees’ economic position in The Netherlands? Journal of Population Economics, 22 (1), 219-246, with A. Zorlu
Compensating Wage Differentials for Schooling Risk in Denmark, Scandinavian Journal of Economics, 110 (4), 711-731, with L. Diaz Serrano and H. Skyt Nielsen
Comparing migrants to non-migrants: the case of Dutch migration to New Zealand, Journal of Population Economics 16 (3), pp. 683-705, with R. Winkelmann
Wages and the bargaining regime in a corporatist setting: The Netherlands, European Journal of Political Economy, 18, pp. 317-331, with E. Leuven and C. Teulings
Low risk aversion encourages the choice for entrepreneurship: an empirical test of a truism,Journal of Economic Behavior and Organization, 48, pp. 29-36, with J.S. Cramer, N. Jonker and C.M. van Praag
Over-education and earnings: where are we, where should we go?, Economics of Education Review, 19 (2), pp. 131-147
Turkish clothing in Amsterdam: the rise and fall of a perfectly competitive labour market, De Economist, 147 (2), pp. 151-181, with A. Zorlu
:If we knew ability, how would we tax individuals? Journal of Public Economics, 72 (2), pp.183-211, with E. Plug and B. van Praag
Job complexity and wages, International Economic Review, 34(4), pp. 853-872, with H. van Ophem and W. Vijverberg
The emergence of the working wife in Holland, Journal of Labor Economics, 3,1 (part 2), Supplement Trends in Women’s work, Education and Family Building, S235-S255, with J. Theeuwes
Earnings and capability requirements, Review of Economics and Statistics, LXII (2), pp. 230- 240
Dutch treat: long-run changes in personal income distribution, De Economist, 126 (4), pp. 521- 549, with J.G. Veenbergen
| 1953-1959 | : elementary school, Sliedrecht |
| 1959-1964 | : secondary school (hbs-A, Dordrecht) |
| 1964-1970 | : drs, Netherlands School of Economics |
| 1970-1971 | : M.A., Queen’s University, Kingston, Ontario, Canada |
| 1978 | :Ph.D., Erasmus University Rotterdam, Dissertation : Personal income distribution, a multi-capability theory |
| 1972-1981 | : Erasmus University Rotterdam, Faculty of Economics |
| 1981-2011 | : University of Amsterdam, Faculty of Economics and Business |
University of Wisconsin, Stanford University, Queen’s University (Kingston, Canada), World Bank, Cornell University, Universidade Nova de Lisboa, School of Economics – Nagoya University (Japan), University of Colombo (Sri Lanka), University of Canterbury (Christchurch, New Zealand) , Australian National University, University of California at Santa Barbara, Robert Schuman Centre for Advanced Studies (European University Institute, Fiesole, Italy), Institute for Research on Economics of Education – Peking University, University of Madeira, Harvard University, SUNY (Albany, NY), Arhus School of Business (Denmark), University of Waikato (Hamilton, New Zealand)
| 1992 | : elected member, Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen |
| 2001 | : elected member, Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (Royal Netherlands Academy of Sciences) |
| 2000-2001 | : rated among the “best teachers”, NAKE courses, jointly with C. Teulings |
| 2006 | : Joop Hartog Dissertation Prize, bi-annual prize for best PhD thesis, Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam, to honour my 25th anniversary at the University of Amsterdam |
| 2014 | : Certificate of Excellence in Reviewing, Labour Economics |
| 2021 | “Op 5 februari 2021 verzorgde Joop Hartog zijn laatste colleges arbeidsmarkteconomie voor BoFEB. Hij was BoFEB-docent van het eerste uur, dat wil zeggen vanaf 1987. Hij hoopt later dit jaar zijn 75ste verjaardag te vieren en vindt dit daarom wel een geschikt moment om ermee te stoppen. De recente BoFEB-groepen waren onverminderd enthousiast over zijn bijzonder heldere colleges. Uit naam van al deze BoFEB’ers zeg ik Joop graag dank.” Jan Donders, Directeur BoFEB, website BoFEB 6 februari 2021 |