Ik zit met mijn broer op een terras op de Boulevard Rochechouart in Parijs. Voor me zit een mooi jong meisje, blond, mooie volle mond, stralende lach. Ze kijkt naar haar vriendje naast haar met de gretigheid van de verliefdheid, ondergedompeld in het vertrouwen dat hij haar leuk vindt schenkt ze hem haar volle aandacht, haar warmte, ze dwarrelt om hem heen als een lentewindje. Ze is overal en toch als een waas ongrijpbaar. Ze straalt de zekerheid uit van een mooie lange toekomst, al beseft ze dat niet en denkt ze daar vast niet aan. Denkt vast alleen aan acuut genot, aan nu, aan straks samen gulzig en gretig in bed, spelend als jonge beestjes.
Maar ik zie het verval al voor me. Een bloem die zal vergaan, jeugdige frisheid die zal verwelken. Zoals een klaproos die opschiet, zijn prachtige tere bloem toont en daarna langzaam overgaat in een stugge bruine uitgebloeide staak.
En dan? Zal haar lentefrisheid dan langzaam zijn opgegaan in duurzame liefde, zullen ze nog bij elkaar zijn, en zal ze nog met evenveel overgave naar hem opkijken, zoals een kind dat voor het eerst de sterren in de hemel ontdekt?
November 2008