Zoals gewoonlijk fiets ik op een zomerochtend naar de trein in Arkel. In Hoog-Blokland zwaait een gemoedelijke fietser een zijstraat uit en gaat net voor me rijden. Man van een jaar of dertig, mooi egaal gebruind, zwarte broek, zwart hemd, afgeslepen klompen, comfortabele ouwerwetse zwarte fiets. Op het kleine donkje bij de ijsbaan slingert hij naar het midden van de weg en mindert vaart. Ik denk hem rechts in te halen, maar hij kijkt me vriendelijk aan. “Ik dacht dat je links af wou”, zeg ik hem. “Nee, hoor, ik dacht, die gaat ook mijn kant uit, maar eens even vragen waar de reis naar toe gaat”. Tegen zoveel medeleven was ik niet bestand. Tot het stationnetje van Arkel fietsten we samen op, ik vertelde dat mijn bestemming Amsterdam was, hij moest naar Papland, zijn uitvalsbasis als chauffeur, twee dagen per week, de rest van de tijd was hij huisman. Hartelijk namen we afscheid. Ik neem aan dat in zijn auto schoenen stonden om zijn sleetse klompen te vervangen.
Hoog-Blokland, 4 juli 2013