Zoals je je gympen aantrekt als je gaat hardlopen en je waterbrilletje opzet als je gaat snorkelen, zo moet je je nu prepareren door een Leidse corpsbal in gedachten te nemen. Met zijn onmiskenbare Leidse tongval, zijn arrogantie, zijn neerbuigende vriendelijkheid en belangstelling voor de medemens waar niettemin de eigen superioriteit doorheen glanst als een heldere maan achter een dunne wolkensluier. Het voorval dat ik ga oproepen komt alleen tot zijn recht als deze visuele en auditieve perceptie van de ouwerwetse corpsbal in paraatheid is gebracht.
In 1997 hield ik een voordracht op een symposium in Düsseldorf, over het toen internationaal zo bejubelde Hollandse poldermodel. Na afloop was er een diner op het consulaat. Grote dinertafel, naambordjes, we lopen er zoekend omheen. Ik vind mijn plaats. Naast mij vindt ook iemand zijn plaats: de corpsbal. Hij bekijkt mijn naamplaatje. “Ah, Hartog, bent u niet vreselijk beroemd, of zo?”
Drie keer feest, zo’n uitspraak. Dat heerlijke Leids van de opgekrulde tong, beroemd in combinatie met vreselijk, en dan dat sublieme gas terugnemen in “of zo?” : denk vooral niet dat je iets voorstelt in het licht van het Leidse universum. Een pareltje, een hele wereld uitgedrukt in zeven woorden en een vraagteken.
Tegenover me zat een uitgebluste Lubbers. Die stelde op dat moment ook niet veel voor, ontluisterd door zich zelf nadat hij Brinkman had beschadigd als lijsttrekker met die rare voorkeur om op nummer twee te gaan stemmen. Die had geen Leids bad meer nodig.
Düsseldorf, september 1997